Bey einer andächtig Musique ist allezeit Gott mit seiner Gnaden Gegenwart

Bij de opening van de organistendag HHK 2015, 31 januari:

“Beij einer andächtig Musig ist allezeit Gott mit seiner Gnaden Gegenwart.” Een ‘marginale’ opmerking vol diepzinnige eenvoud. Van de hand van Bach. In de zgn. Calovbijbel, de huisbijbel van Bach, vinden we tal van schriftplaatsen met kanttekeningen van zijn hand. Een van deze Bachse kanttekeningen vinden wij bij de tekst uit 2 Kron. 5:13:
Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk trompetten en zongen, om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten, en met cimbalen, en [andere] muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, [namelijk] het huis des HEEREN.

Bij vrome muziek is God altijd aanwezig met Zijn genade. Deze kanttekening van Bach vormt de aanleiding tot en de bron van het openingswoord op de aanstaande organistendag in Lunteren. Vanuit 2 Kron. 5:13 onderstreep ik 3 punten:

1. In de dienst van de Heere is alleen het beste goed genoeg. De kwaliteit van ons musiceren heeft alles te maken met de royaliteit van Gods genade en trouw.
2. Alle muziek heeft Gods lof ten doel. God woont op de lofzangen Israels. (Ps. 22:4)
3. Muziek is middel om Gods genade te onderstrepen. De heerlijkheid des HEEREN daalt neer op het moment dat het volk muzikaal reageert op de trouw en onverdiende goedheid van de Heere. Dat wonder wordt in allerlei toonaarden vertolkt in de prediking, bezongen in de liturgie, maar ook bespeeld op het orgel.

Oudgediend, maar niet uitgediend. L. Kievit over catechismusprediking.

In 1963 wijdde ds. L. Kievit in ‘De Waarheidsvriend’ een viertal artikelen aan catechismusprediking. Aangezien ik zondag 11 januari 2015 begin met een prekenserie over de Catechismus bij wijze van adstructie zijn visie op catechismusprediking.

De Catechismusprediking

DOOR DS. L KIEVIT

Het is niet toevallig, dat dit onderwerp op de agenda van onze jaarvergadering prijkt. Wij schrijven 1963, en u hebt er reeds aan gedacht: 1563 werd de Heidelbergse Catechismus in het licht gegeven. Dat is dus vier eeuwen geleden! Heeft ‘het nog zin, dit feit te herdenken? In 1863 meende een synode van de Duitse Evangelische Kerk, op een daartoe strekkend verzoek, afwijzend te moeten beslissen: „overwegende, dat het jubileum van een emeritus niet wordt gevierd”. Dat emeritus was overigens een vergissing. De catechismus is niet uitgediend, al is hij inderdaad een oudgediende. Laat ons op dat „oud” niet te veel nadruk leggen, al spreken wij graag en wat innig over de „oude Heidelberger”. Deze oudgediende loopt niet stram en traag in de historische optocht van de catechismussen. Integendeel, hij treedt uit het gelid, hij stelt -zich aan ons voor als een catechismus, die zich nog ijverig van zijn opdracht kwijt. Het moge dan overdreven klinken, de Heidelberger heeft iets van een eeuwige jeugd. En zonder hem te vereren, willen wij hem dankbaar in ere houden.
Wie catechismus zegt, zegt catechisatie, onderricht aan de jeugd der gemeente. Maar even goed aan de ouderen. De catechismuspreek is zo oud als de catechismus. Dat geldt evenzeer voor de Lutherse, als voor de Heidelbergse. (Trouwens, reeds Augustinus ‘hield preken over het „Credo” een bestanddeel van de leer!) Bij de Heidelberger is deze opzet heel duidelijk aanwezig, getuige de indeling in 52 Zondagen. Zodra hij was opgesteld, kreeg hij een brede plaats in de eredienst, in het land van zijn oorsprong, de Paltz. In alle godsdienstoefeningen op zon- en feestdagen moest er een negende deel van worden voorgelezen, waarbij de stukken in de kerkorde nauwkeurig aangegeven zijn. Dit voorlezen geschiedt in de morgendiensten. ”s Middags komt dan de eigenlijke Catechismusprediking. Zo werden de hoofdzaken van de christelijke leer de gemeente ingeprent.
Aan Petrus Dathenus komt de verdienste toe, dat deze catechismus onder ons volk een goede ingang vond. Hij heeft haar in 1566 vertaald, en opgenomen in zijn psalmboek. Zij burgerde daardoor spoedig in, als ”leerboek en als leidraad voor de prediking. Reeds in 1566 preekte Pieter ”Gabriel te Amsterdam uit de Heidelbergse Catechismus. De synoden dringen eenparig op een regelmatig en naarstig gebruik aan. Die van Dordrecht in 1571, die van Alkmaar in 1573, die van Schoonhoven in 1579. Dat wijst er op, dat in vele gemeenten, vooral ten plattelande, de catechismusprediking nog geen vast gebruik was. Sommigen hielden het voor een middelmatige zaak, maar de synoden wederspreken dat met nadruk: ‘Men zal zich bevlijtigen om de Heid. Cat. alom en in alle gemeenten in ”t werk te leggen en in de kerken te prediken — Alkmaar.’
Al deze bepalingen worden dan in de D.K.O. Vastgelegd.
in artikel 68: „De dienaren zullen alom des zondags, ordinaarlijk — gewoonlijk — in de namiddagse predikatiën, de somma — samenvatting, hoofdsom — van de Christelijke leer, in de Catechismus, die tegenwoordig in de Nederlandse Kerken aangenomen is, vervat, kort uitleggen, alzo, dat dezelve jaarlijks mag geëindigd worden, volgens de afdeling van dezelve, daarop gemaakt. Letterlijk is dit artikel al te vinden in de handelingen van de synode te ”s Gravenhage van 1586. Er wordt dus geen nieuwigheid ingevoerd, wanneer de catechismusprediking wordt voorgeschreven.”
Wel ontstonden er in ”deze tijd moeilijkheden rondom die prediking. De Remonstranten hadden er nogal wat bezwaren tegen. Zo weigerde b.v. ds. H. Herbertsz te Gouda om de catechismus te preken, omdat hij vond, dat daarmee een menselijk geschrift op één lijn gesteld werd met de Heilige Schrift, die toch Gods eigen Woord was. Dat hierachter bezwaren tegen de inhoud van de catechismus schuil gaan, is meer dan een vermoeden, het is tijdens de remonstrantse twisten wel gebleken.
Toch waren onze vaderen gevoelig voor dit bezwaar, er werd wel eens aanleiding toe gegeven. Het was gewoonte, om „staande en met ongedekte hoofde” de tekst aan te horen, mij dunkt een goede gewoonte, waarvoor ik het pleit zou willen voeren! Deze gewoonte bleef men ook volgen bij de middaggodsdienstoefening, wanneer een afdeling van de Heid. Cat. gelezen werd. Ziet ge wel, zeiden de Remonstranten, ze bewijzen de Heid. Cat. de eerbied, die alleen aan Gods Woord toekomt. De H. van Heidelberg dreigt zodoende een H voor Heilig te worden! Het is met het oog hierop, dat meerdere synoden het aanbevelenswaardig vinden, om voor de vraag en het antwoord verklaard worden, “een(ige) geschikte tekst(en) uit de H. Schrift, die daarbij passen, voor te lezen.” Daarmede is zelfs de schijn van recht aan het remonstrantse bezwaar ontnomen.
Ook moeilijkheden van andere aard kwamen op de synode van Dordrecht ter sprake. Er bleken predikanten te zijn, die de hand lichtten met het voorschrift van de Catechismusprediking, vooral op de dorpen. Wie weet, uit welk hout menig dorpspredikant toen gesneden was, zal dit niet verwonderen. Ze waren niet alleen in hoge mate onwetend in de leer, ze hadden bovendien vele bezigheden, waardoor hun dienstwerk in het gedrang kwam. De klachten daarover komen in de goede oude tijd veel voor! Ze worden onder zware kerkelijke censuur belast, regelmatig ”s middags uit de catechismus te preken. De synode nam het, terecht, hoog óp. Ook de gemeenteleden lieten verstek gaan. De „weinigheid der toehoorderen” was voor menig predikant een welkom voorwendsel, om des middags geen kerk te houden. Wat antwoordden de vroede vaderen? Ze mogen niet nagelaten worden, al is het dat de predikanten in het eerst, voor weinig toehoorderen, ja maar alleen voor hun gezinnen zouden moeten preken. Hier duikt het predikantsgezin op, als een voorbeeld in de kerkgang! En de synode heeft hoop, dat goed voorbeeld, goed doet volgen. Wanneer de predikanten dan nog ijverig vermanen, zullen er „mettertijd velen genoeg tot de predikatiën komen”.
Maar — alweer die goede oude tijd — wanneer de mensen ”s middags door arbeid of oefening opgehouden, van de namiddagpredikatiën afgetrokken worden? Een veel voorkomend euvel, omdat de zondagsviering niet zo nauwgezet was, als men heden ten dage wel beweert — tegen beter weten in, dunkt mij. — Dan moet de Kerkeraad de overheid verzoeken, „dat zij alle dienstbare en dagelijkse werken en voornamelijk de spelen, zuiperijen en zwelgerijen en andere ontheiligingen van de sabbath, waarmee men de middagtijd op zondagen, meest in de dorpen, gemeenlijk pleegt door te brengen, met strenge plakkaten verbieden, opdat zij ook op deze wijze des te beter, tot de namiddagprediking gebracht mogen worden, en alzo de gehele sabbath leren vieren”. Of de overheid aan dit verzoek gevolg gegeven heeft? Het voortdurende beroep, doet eerder het tegendeel denken. Trouwens, hoe brachten de overheidspersonen die dag door? De oude schrijvers zijn er allerminst tevreden over! En wat denkt u ervan, dat in deze tijd, het hoge gerechtshof, dat Oldebamevelt ter dood veroordeelde, dit op een zondagse zitting deed? Waarmee ik maar wil zeggen, dat wij vandaag niet meer reden tot klagen hebben dan vroeger en daar althans geen politieke munt uit moeten slaan, willen we tenminste geen valse munters zijn.
Ook de predikanten, die de catechismus preken, krijgen nog enige aanwijzingen. Ze maakten het dikwijls te ingewikkeld, met veel vertoon van geleerdheid, en ook veel te lang. Het viel u al op dat artikel 68, spreekt over „kort uitleggen”. Het lange preken, is dus ook een verouderde kwaal! „De herders”, zo luidt het vermaan, „zullen de catechismuspreken op die wijze inrichten, dat ze zowel de kortheid betrachten en tegelijk ook de duidelijkheid, en kunnen tonen, dat zij rekening gehouden hebben, niet slechts met de ouderen maar ook met de onkundige en teedere jeugd”. Houden de hedendaagse herders daar voldoende rekening mee? En treft u de zorg voor de jeugd niet? 
Genoeg om vast te stellen, dat het goed recht van de catechismusprediking verankerd ligt in de geschiedenis en de orde van de kerk. In dit laatste nog het geval? Ook onder de organisatie van 1810 bleef de catechismusprediking verplicht. Totdat van 1863 — blijkbaar een dieptepunt in het kerkelijk leven, hier en elders — af het gebruik van de Heid. Cat. „bij de godsdienstoefeningen aan het eigen oordeel der predikanten wordt overgelaten, die daarbij te rade hebben te gaan met de behoefte der gemeente”. Onze nieuwe kerkorde brengt daarin niet veel verandering wanneer in art. XI de mogelijkheid wordt opengelaten: „In de leerdiensten — die naast de kerkdiensten worden genoemd — kan ook gehandeld worden over de belijdenisgeschriften, in het bijzonder de Heid. Cat.” Met dit verschil, dat het in de lijn van de kerkorde ligt, dat de predikant hierbij overleg met de kerkenraad pleegt. Het is te betreuren, dat deze mogelijkheid het niet tot wenselijkheid bracht, en de wenselijkheid in vele gemeenten geen werkelijkheid wordt. De zorg die men van meet af aan voor de catechismusprediking aan de dag legde, heeft immers een oorzaak: De gemeente moet onderwezen worden op straffe van verval en ondergang. Worden we daar mee niet gestraft? 

De catechismusprediking hoort thuis in de leerdienst. Zij is lerend van aard, en mag die aard niet verloochenen. Zij hangt nauw samen met de catechisatie. Oorspronkelijk leek ze daarop als twee druppels water. De predikant kwam van de kansel, en liep tussen de hoorders, om hen met voorgeschreven voorzichtigheid te toetsen op hun kennis van dat gedeelte der christelijke leer, dat onderwerp van de prediking was geweest. Dat zou vandaag menig hoorder ongelegen komen, denkt u niet? Maar de dienst werd er levendiger door! Later krijgen de volwassenen vrijstelling en de ondervraging door de predikant beperkt zich tot de kinderen. Zij hebben de vorige, soms de volgende zondag op school geleerd, en enkelen van hen, door de meester uitgezocht worden in de samenkomst der gemeente verhoord. Ook dat is langzamerhand in onbruik geraakt. De dienst is daardoor doodser geworden, en de kinderen worden er minder bij betrokken. Andere tijden, andere vormen. Maar er is wel wat voor te zeggen, ook vanuit het liturgisch gezichtspunt, dat prof. dr. H. Jonker onlangs aan de orde stelde.
Het onderscheid tussen catechisatie en catechismusprediking wordt scherper; er voltrekt zich een scheiding. Toch blijven beiden op elkaar aangelegd, en het verdient aanbeveling, dat de catechismusbehandeling op catechisatie — die alleen daarom reeds voorkeur verdient boven andere leerboekjes — te doen aansluiten, zoveel mogelijk, bij de catechismusprediking. In ieder geval zal de laatste beter worden begrepen, door onze jeugd, indien de eerste met de nodige zorg geschiedt. Betekent dit, dat de volwassenen geen nader onderricht nodig hebben? De catechismusprediking bedoelt dat nadere onderricht. Zij mag geen stichtelijk betoog worden, maar moet, meer nog dan de ochtendpreek, een leerstellig karakter dragen. Wil de gemeente niet vergaan omdat de kennis ontbreekt, dan moet de leer het volle pond krijgen. Daartoe is de catechismusprediking hét aangewezen middel. De gemeente heeft er recht op, dat de hoofdsom van de heilige leer haar duidelijk wordt uitgelegd en toegeëigend, opdat zij de dwalingen kan weerstaan. Wanneer in het huis der gemeente, de wind van de rechte leer niet meer waait, en er alleen maar een gemoedelijk en genoeglijk woord klinkt, dan waaien er weldra andere winden, allerlei wind van leer. Gemeente, let op uw zaak. Predikanten: de catechismusprediking behoude haar eigen aard! Haar doel is immers: onderricht in de leer. En wie durft beweren, dat deze leer, althans in hoofdzaken wel bekend is onder de gemeenteleden. Neemt u de proef op de som, dan valt dat bitter tegen. Overschat de kennis niet, zij is in het algemeen zo gering. Waar de catechismus gepredikt wordt, daar is tenminste de mogelijkheid om deze kennis te vermeerderen, en zodoende de gemeente te bouwen in het allerheiligst geloof. Of deze mogelijkheid werkelijkheid wordt, hangt mede af van de predikant, die zich heeft te oefenen in de leer. Juist voor hem is de catechismusprediking een oefening!
Tot de catechismusprediking is immers besloten, omdat het bij nader onderzoek bleek, dat de gemeenten, die uit het diensthuis van Rome waren uitgeleid, ternauwernood wisten, wat de hervormde leer inhield. Men make zich daarvan geen mooie voorstelling in die tijd van overgang. En is mede besloten, opdat de predikanten, vroegere pastoors, of lieden die slechts een povere opleiding hadden genoten, zich nauwgezet met deze leer zouden bezig houden. Wij leven veel later, de omstandigheden zijn gewijzigd. Maar we beleven weer een overgangstijd, daarom is het nodig op de catechismusprediking aan te dringen.
Men praat tegenwoordig vaak over mondige mensen, en een mondige gemeente. Welnu, daar gaat het ons ook om. De catechismusprediking vindt plaats in de vorm van een gesprek! Die vorm worde zo veel mogelijk bewaard. Daarin ligt ook een onderscheid met de ochtenddienst. Preken is altijd met de gemeente spreken, al krijgt deze weinig kans wat terug te zeggen. Neemt de gelegenheid ’s middags te baat, om met de gemeente het gesprek over de leer te voeren! Mondig! Betekent dit, dat iedereen er, in het wilde weg, het zijne van zegt? Soms lijkt dat zo in gesprekken van jongeren en ouderen, in het kerkelijk kringwerk, en het kerkelijk gesprek. Dat is in hoge mate verwarrend, niemand wordt daar wijzer van. Een mondige gemeente leert luisteren. Stelt vragen, ontvangt antwoorden. En zodoende kan ze zich verantwoorden, tegenover dwalenden en onwetenden. In een wereld die overal wat van weet, maar die op de diepste vragen niet ingaat, omdat wij in onze mondigheid, door ons verduisterd verstand, worden misleid, en onze wijsheid, dwaasheid is. Het gesprek, wel zeker. Maar dan het gesprek, waarin de leer meespreekt, dat is, waarin ’t Woord meespreekt. En waar het meespreekt, daar spreekt het met gezag. Daar vertoont de gemeente de gestalte van Samuel: Spreek, want Uw knecht hoort. Eerst dan wordt ze bekwaam gemaakt, om te getuigen. Dat mogen wij én op de catechisatie én bij de catechismusprediking bedenken!
Telkens hadden wij het over de „leer”. Velen zijn vooringenomen tegen de leer, en tegen het leerstellige. Zij huiveren voor de dorheid, de geleerdheid, de levensvreemdheid daarvan. En wie zal niet toegeven, dat vele leerredenen, ’s morgens en ’s middags aan dit euvel lijden. De leer, dat is een slap of pittig aftreksel van ’t Woord, maar er is geen smaak aan. Inderdaad zo is het vaak. Helaas. Want hoewel in zulke prediking het gehalte aan echte leer bij nader onderzoek, bedroevend gering is, de dorheid van de prediking wordt óp rekening van de leer geschreven. De leer raakt daardoor in diskrediet bij oud en bij jong. Wat verstaan wij eigenlijk onder de leer? En waarom durven we vandaag op te komen voor een eerherstel van de leer? Uitgerekend vandaag. Hadden de Remonstranten gelijk toen ze zeiden: De leer treedt in de plaats van het Woord. Ja en nee. Wij dienen dit verwijt ter harte te nemen, zeker binnen de gereformeerde gezindheid. De ontwikkeling van de prediking in de eeuwen na de hervorming, leren ons dat dit gevaar niet denkbeeldig is, en dat ’t Woord geperst wordt in het kader van de leer, en daarin dood gedrukt. Dat kader van de leer blijkt dan meer naar de wijsbegeerte dezer eeuw, dan naar het Woord Gods te zijn gevormd. Dat geldt reeds voor de zeventiende en in nog sterker mate van de achttiende eeuw. En hoe is dat heden? Verkapte filosofie en psychologie voeren de boventoon.
De catechismusprediking betekent eerherstel voor de leer. Want die catechismus toont ons dat die leer een zeer hoog Woordgehalte heeft. Het is de leer naar en uit het Woord. Sterker nog: Het Woord wordt geleerd. De prediking is lering! De leer is geen gegeven grootheid los van de bediening des woords. Hébben we daar voldoende erg in? Is niet veel onheil veroorzaakt, doordat wij los maken, wat onlosmakelijk met elkaar verbonden is? Catechismusprediking is daarom voluit prediking, omdat ze lering is. En in de lering en de vermaning des Heeren moet de gemeente, jong en oud, worden opgevoed. De leer des Woords, in de school van de H. Geest. De inhoud van de Catechismus is eenvoudigweg: het Woord. Zij komt er uit op en grijpt er naar terug. Het is geen prediking ex catechismo sed ex scriptura (uit de catechismus maar uit de Schrift, AvdW). Alleen zo wordt het veel gehoorde verwijt ontzenuwd. En indien niet, dan is dit verwijt terecht. De school des Geestes duldt geen scholastiek!
En de Catechismus is het tegendeel van scholastisch, zij is sohriftuurlijk. Dat is de hoogste onderscheiding die men haar kan geven, en daar maakt zij zelf aanspraak op. Herinner u slechts de 673 verwijzingen naar de H. Schrift! Dat zijn geen bewijzen om de leer te staven. Zo wordt het Woord wel gebruikt, misbruikt, en ook onze vaderen hebben zich daar in hun leerstellige beschouwingen en verhandelingen soms schuldig aan gemaakt. De loca probantia !! (bewijsplaatsen, AvdW) Maar in de Catechismus wordt het Woord aangehaald, omdat het Woord daarmee wordt samengevat! Een repetitia sacrae scripturae (herhaling van de Heilige Schrift, AvdW). Zij dringt het Woord niet terzijde, maar ze draagt het in zijn samenhang voor, ze legt het uit. Ze eigent het toe. In de lering en de vermaning gaan explicatio en applicatio (uitleg en toepassing, AvdW) hand in hand. Ze leert de gemeente bij en uit ’t Woord te leven en daarom zijn haar woorden zo ontroerend dicht bij die van de Schrift gebleven. De leer des Woords; dat is ’t Woord in zijn samenhang. Wij leren ’t lezen zoals we een zin leren lezen. De summa, dat is het overzicht. Wie de zin wat overziet, die kan lezen! Daarmee bewijst de catechismus ons een onschatbare dienst. En zo wil ze gepredikt worden. Of wij dan aan die prediking een tekst doen voorafgaan of niet, is van geen belang. Bijna zou ik zeggen liever niet; omdat het Woord, in vraag en antwoord aan het woord is. Wij behoeven de Catechismus niet naar het Woord om te buigen, wij mogen het Woord er betuigd vinden. De inhoud is het Woord! Catechismusprediking is Woordverkondiging. En zij heeft dit voordeel: De hoofdzaken van het Woord, komen in hun onderling verband, en met de hun eigen nadruk aan de orde. Wat we anders zouden overslaan, wat we ook wel eens overtrekken, zodat t Woord uiteenvalt in waarheden, die elkaar verdringen, of in eenzijdigheden die meer zeggen over ons, dan over de waarheid. Van hieruit is de catechismusprediking zelfs dringend geboden. Want wie is niet eenzijdig in tekstkeuze en denkwijze? Zij dwingt dienaar en gemeente van de tekst geen stokpaard te maken, maar Christus op het Woord te laten binnenrijden in haar midden. En hoe heilzaam is het, ons door de Catechismus te laten leiden. Als we dat dan ook maar doen in de catechismusprediking, en als de gemeente daar maar op let.

Het woord, dat is de waarheid Gods. Niet wat wij ervan zeggen, maar wat God ervan zegt, is doorslaggevend. En zo is de catechismus een beamen van de waarheid Gods; beamen dat is belijden. Over de catechismus als belijdenis handelen wij nu niet. Maar de prediking is ook belijdenis van de waarheid Gods in het midden der gemeente. Zij heeft daar haar klankbodem en vindt daar weerklank. Vragen en antwoorden brengen ons tot belijden, dat is kenmerkend voor de Catechismus. Die waarheid is heilswaarheid. Het is geen verklaring van de werkelijkheid, het is verkondiging van de waarheid, van het evangelie. En in het evangelie ligt het heil vervat. Vandaar dat de Catechismus dat evangelie naar voren haalt, zonder overigens de wet te kort te doen. Wordt aan de wet niet in het evangelie voluit recht gedaan? Daarover wijden we nu niet uit, al zou de Catechismus ons hier bijzonder van dienst zijn!
Heilswaarheid! Mag ik een enkel voorbeeld noemen? Wanneer er gehandeld wordt over de schepping, dan loopt dat uit op de kennis van God als onze Vader. Dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus die …. om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is! Omdat de waarheid heilswaarheid is, is zij christo-centrisch! Gelijk de kennis van God christo-centrisch is! Wanneer er gehandeld wordt over de voorzienigheid dan wordt de vaderlijke hand genoemd! Daarmee is niets verklaard, en tegelijk alles! De verkiezing zou in de catechismus wat teruggeschoven worden. Maar ze treedt als heilswaarheid aan het licht: Dat de Zone Gods zich een gemeente, ten eeuwigen leven uitverkoren, vergadert, beschermt en bewaart. Alweer: De heilswaarheid Gods, in Christus. Ik noem met opzet deze drie punten. Omdat zowel schepping en voorzienigheid, als verkiezing, onder ons vaak behandelt worden in het kader der oorzakelijkheid. God wordt prima causa (eerste oorzaak, AvdW). En we zijn in een wat tamme en vage wijsbegeerte verzeild. David kan in dit harnas van Saul niet gaan! De ontwikkeling van deze „leerstukken” is daaraan niet ontkomen. Maar God is geen causa, nooit en nergens. God is
creator! De Vader van onze Heere Jezus Christus is creator. En wordt de Heilige Geest niet vaak als causa gepostuleerd, in het werk des Geestes. Hij moét toch! Veni creator spiritus. Hij doét toch. Hoe is de prediking met deze misvattingen behept, zeer tot schade van de leer en van de gemeente. Daaraan heeft de catechismus geen schuld. En de catechismusprediking kan ons helpen, om hier de dingen recht te trekken in de kennis van de Drieënige God. De kennis van Gód bewaart ons voor een lijdelijkheid die zulke heidense trekken vertoont.
Ik zou daaraan toe willen voegen: De waarheid is geloofswaarheid. Heilswaarheid is uiteraard geloofswaard. Hier wordt het schema objectief/subjectief, dat aan de waarheid Gods wordt opgelegd, doorbroken. Hier kan het Woord Gods waarlijk bediend worden! Dat doet de catechismus, van zondag tot zondag. Wat troost u, wat nut u, wat baat u. Het bevindelijke leven is het leven des geloofs. De antwoorden zijn stuk voor stuk geloofsantwoorden. Dr. C. Graafland heeft er op gewezen, dat in de nevenschikking van kermis en vertrouwen, een gevaar schuilt, dat in de loop der eeuwen verwarring stichtte, en verwoesting aanrichtte in het denken en leven der gemeente. Ik wil dit niet bestrijden. Maar, zonder op deze uiteenzettingen in te gaan, zou ik er op willen wijzen, dat de catechismus daar toch geen aanleiding toe geeft. Wat is u nodig te wéten? Waaruit kent ge? Waaruit weet ge? Wat gelooft ge? Wat verstaat ge? Waartoe dient ons dat wij weten? Wat is dan gezegd? In al deze vragen is het weten tevens vertrouwen, dat blijkt uit de antwoorden. Een verstandelijk kennis nemen van de waarheid komt eenvoudig niet aan de orde. Daarom ben ik geneigd om te verdedigen: Het stellig weten en kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houdt, is weten en kennis van het geloof. En al zou in de bespiegeling van Ursinus, en in de latere ontwikkeling, plaats gemaakt zijn voor een kennen en een erkennen van de waarheid, „zonder er kennis aan te hebben” — en daarin heeft hij gelijk — in de catechismus zelf is daarvan geen spoor te vinden. De heilswaarheid is geloofswaarheid. De catechismusprediking, die de waarheid uiteenzet, en dan verklaart: daar moet nu het geloof nog bijkomen, doet de catechismus onrecht. Zulk een prediking, geeft voet aan een zgn. historisch geloof, en vleit de mens in zijn ongerechtigheid die te haten is. De catechismusprediking mag op dit punt vragen stellen, beslissende vragen, zij mag en moet „onderscheidenlijke” prediking zijn. Maar ze kan nooit een zuivere prediking van de catechismus
zijn als ze niet van meet af, en op de man af, de waarheid als geloofswaarheid handhaaft. Dat veel catechismusprediking hiermee geoordeeld is, zij toegegeven, doch dat geldt evenzeer van veel ochtendprediking, gereformeerde prediking. De waarheid Gods is heilswaarheid, is geloofswaarheid. Dat blijkt niet het minst bij de behandeling van gebod en gebed! Al wordt bij de behandeling het meest tegen deze regel gezondigd. Dat blijkt bij de behandeling der sacramenten. Hoe zitten velen daarmee niet in de knoop. Niet alleen omdat zij de Heilige Geest, om te beginnen uitschakelen, en Doop en Avondmaal op zichzelf aan een beschouwing trachten te onderwerpen. Maar vooral, omdat er over deze beide geen zinnig woord te zeggen valt, buiten het geloof om! Er wordt dus veel onzin te berde gebracht? Ik dacht van wel. Ik meen ook, dat de verlegenheid van de gemeente, de verlegenheid met deze instellingen van Christus, met deze onzin samenhangt. En dat daar eindeloze twisten, zogenaamde diepzinnigheden, en eigenzinnige spitsvondigheden uit voortvloeien. Terwijl de sacramenten deel uitmaken van de heilswaarheid: Hoe wordt ge vermaand en verzekerd! De kinderdoop staat en valt met deze opzet. Zij is een zaak des geloofs. En bij het avondmaal vinden we hetzelfde!

Omdat het geloofswaarheid is, wisselen enkelvoud en meervoud elkander af. Het geloof moge een persoonlijke zaak zijn — en ook daaraan dient aandacht besteed te worden, de catechismus dwingt er ons toe — het is ons gemeenschappelijk geloof. Wij geloven in gemeenschap. Ook dat heeft verstrekkende gevolgen, die de catechismus niet schuwt. En wanneer prof. dr. H. Jonker, in de samenkomst der gemeente, dit gemeenschappelijke als een geloofsversterking en een bijdrage tot geloofsverzekering waardeert, dan val ik hem daarin van harte bij. Waar dit verwaarloosd wordt, daar moet het geloofsleven wel kwijnen, en daar wordt het gemeentelid zó op zichzelf teruggeworpen, dat hij de versterking des geloofs door woord en sacrament, in gebed en lied, schuldbelijdenis en lofverheffing, eenvoudig niet meer ervaart. Het bevindelijk leven is een leven in gemeenschap. Hierin bewaart de catechismus een heilzaam evenwicht. Enkelvoud en meervoud. Het meervoud verslindt het enkelvoud niet. Juist daar niet, waar het voor de hand ligt; bij de kerk! Een heilswaarheid, een waarheid waarin de Zone Gods centraal staat. Een geloofswaarheid waarin het enkelvoud zich verwonderd mag voegen in het meervoud van alle tijden en op alle plaatsen: Waarvan ik een levend lidmaat ben een eeuwig zal blijven.

Maar hoe kunnen wij onze kinderen zulke viragen stellen, en zulke antwoorden leren! Dat is, dunkt mij terzake. En het hindert niets, als onze catechisanten zouden zeggen: Dat antwoord kan ik niet geven. Dat is mij overigens maar één keer overkomen; en dat werd een vruchtbaar uur. Zullen we maar niet wachten, tot ze bekeerd zijn, zullen we de catechismusprediking maar niet omringen met allerlei voorwaarden, en alles laten zeggen onder voorbehoud. Dat is te doen gebruikelijk. De leermeester die de vragen stelt en de leerling die antwoordt, zetten wij op een voetstuk. Het is de verzekerde christen, die hier aan het woord is! Alsof hier de oplossing lag. Neen: God is hier aan het woord. En de gemeente verstaat Hem, zij mag van Zijn waarheid, van Zijn heil getuigen, en daarin geloven. Tot die gemeente behoren ook onze kinderen. Klein en groot! Maar ze zijn nog…. En ze zijn nog niet….
We stellen vragen en leren antwoorden, niet onder het voorbehoud dat wij, maar onder het beding dat Hij. Daar blijve ruimte voor de Heilige Geest. Doch die verwachten we dan ook. Kohlbrugge heeft hier in zijn catechismusverklaring het bevrijdende woord gesproken.
“Mijn zoon, mijn dochter zijn nog dood. Moet nu zo’n kind leren en opzeggen: Wat is uw enige troost beide in leven en sterven. Het verstand zegt: neen. De waanwijze, de wederdoper zegt ook: neen. Het kind moet eerst levend gemaakt worden! Zo zou de duivel het wel graag willen hebben. Dat is de remonstrantse duivel, die de leer van de vrije wil voorstaat, dat is de duivel der wederdopers, dat is de pelagiaanse duivel, die allen wil helpen zonder middel. Het leven komt echter van God, door middel van het Woord. En even verder: 
Ja, zegt gij, maar dan moet de Heilige Geest er bij komen! Dat gaat mij op dit ogenblik niets aan.
Dat de Heilige Geest het doet, weet ik zeer wel, dat wil ik u ook leren. Maar de Heilige Geest komt van boven naar beneden en niet andersom. Daarom kom ik, als van boven af, tot u mijn kind, en ik kom tot u volwassene met de vraag: Wat is uw enige troost. Deze vraag komt tot een, tot twee, tot vier, tot duizend, tot een gehele gemeente, tot een hele stad, tot het ganse land. Maar alle mensen hebben deze troost toch niet? Neen, niet één heeft deze troost van huisuit. Toch moet de vraag aan allen gesteld worden. Hij die deze vraag stelt is iemand die weet in Wien hij gelooft. Maar als hij met die vraag komt, richt hij haar van boven af, in het algemeen, tot de een zowel als tot de ander, zonder onderscheid. Ja zegt ge, maar daarom heeft men die troost nog niet. Neen, maar de vraag wordt juist gesteld opdat wij tot onszelf zouden inkeren en ons ernstig zouden afvragen: Wat vraagt die man daar. Die vraag komt dus niet tot ons alsof ze zegt: Het gaat u hier wel aan, maar u daar niet. Neen, ze komt, zoals de waarachtige reformatorische leer altijd komt, met de genade.
Hier is de prediker van de heilswaarheid aan het woord, die niet voor niets zo aan de catechismus verknocht was. Het woord van Paulus: Hoe zullen zij geloven, zonder die hun predikt, mag wel omgekeerd worden: Hoe zullen zij prediken zonder dat ze dit geloven!
De catechismusprediking in het midden der gemeente, dient net als iedere prediking in het geloof te geschieden. Het geloof waarvan het votum belijdenis doet, vóór we het leerboek openslaan: Onze hulp staat! En zo alleen vloeit de uitlegging in de toeëigening over.”
Genoeg. Ik vergde wellicht reeds te veel van uw aandacht.
Het goed recht van de catechismusprediking, haar eigen aard, haar eigenlijke doel, haar wezenlijke inhoud. Moet u nu nog spreken over haar vrucht? Ds. S. Gerssen heeft terecht gewezen op haar rijke vrucht, de eeuwen door, ook in onze gemeenten. Wie zal zeggen voor hoevelen de waarheid Gods ontvouwd werd, in de catechismusprediking. Dat in onze gemeenten de vrucht daarvan gevonden wordt ook in een bewaren van de kennis en van de leer, moge dankbaar worden vermeld, vooral wanneer wij vergelijkingen trekken met gemeenten waar men de catechismusprediking als verouderd of overbodig heeft afgeschaft.
Doch met schaamte en smart moeten wij het erkennen: Een veelszins schrale vrucht, gelet op de aard, het doel, de inhoud van de catechismusprediking. Ik roep u op als getuigen! Waar wordt zo gevraagd in de gemeente? Waar wordt zo geantwoord? Een zeldzaamheid? Soms is men geneigd te zeggen: Een zeldzaamheid!! Toch heeft die gemeente jaar en dag de catechismusprediking gehoord. Worden er nog vragen gesteld. dan zijn het andere vragen. Geen vragen aangaande de heilswaarheid, maar vragen aangaande eigen staat en toestand. Hoe komt dat toch! Worden er antwoorden gegeven, dan zijn het andere antwoorden. Antwoorden, waarin men een slag om de arm houdt. Antwoorden waarin weifelingen en twijfelingen overheersen. Antwoorden, die geen antwoorden zijn, maar in verzuchtingen machteloze verzuchtingen blijven steken. Mocht het eens…. Geen wonder. Waar de vragen verkeerd worden gesteld, daar vallen de antwoorden verkeerd uit. Nogmaals. Hoe komt dat? Leert God het nu anders dan toen? Is Hij niet Dezelfde als in de dagen van de catechismus. Leeft God soms niet meer, en is Zijn woord geen levenswoord meer? Zijn waarheid geen heils- geen geloofswaarheid meer? Ik moet u bekennen, dit kan mij beklemmen. En hoe zullen wij in de aanvechting standhouden, indien we deze antwoorden niet meer kennen. Bevindelijk kennen, dat is uitgeschreven vinden in hart en leven? 
Waar schort het aan? Misschien aan de catechismusprediking, die de catechismus voortdurend in de rede valt, en daardoor verdraait? Wat een hoogmoed verraadt zich daarin. Onze predikanten moeten geschoold worden, door de catechismus, ze moeten herschoold worden. Ze zullen daarvan de vrucht ontvangen, voor hun bediening. Misschien aan de gemeente? Die denkt, u kunt het mij niet aanpraten, en ik denk er niet aan om het na te praten. Ziet, daar zijn we een dodelijk misverstand op het spoor. Alsof prediken, aanpraten was. En belijden, napraten. Alsof het iets tussen dienaar en gemeente was, iets, waaraan deze en gene wat heeft, en dat de meesten voor kennisgeving aannemen. Dan is de bediening met onvruchtbaarheid geslagen. En die prediking die in praten ontaardt, hoe waar, hoe vroom, hoe bevindelijk ze moge zijn, is ontzonken aan de kracht des Woords. Het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.
Het onderricht uit de Catechismus is echt onderricht. Christus bedient Zijn ambt! Onder ons. Ondanks ons. Dank zij Zijn volmacht en Zijn almacht. Hij bedient het door Woord en Geest. Hij is daarmee bezig. Is dat niet zo, is dat niet het draagvlak en de draagwijdte van de prediking, dan is ze ijdel! Maar Gode zij dank. Zij is niet ijdel. Ook de catechismusprediking niet. En wanneer ik hier een wat hartstochtelijk pleidooi voor een catechismusprediking houd, die aan de catechismus recht doet, omdat ze aan het woord Gods recht doet, dan is het, omdat ik mij daardoor gezegend weet, steeds weer en steeds meer. Omdat ik, en velen met mij, dienaren en gemeenteleden, bij dit onderricht vele gedachten, ook vrome en ernstige gedachten, gevangen leerde leiden tot de gehoorzaamheid van Christus. En daarom, met Kohlbrugge moet zeggen: De Heidelberger, de eenvoudige Heidelberger, houdt daaraan vast, kinderen.

Ex: de Waarheidsvriend, 1963.

John Owen over inwonende zonde

Vanavond houd ik een lezing in R’dam-Kralingseveer (www.laankerk.nl) over John Owen en inwonende zonde.

James I. Packer schreef:

“Owen showed me my inside—my heart—as no one had ever done before. Sin, he told me, is a blind, anti-God, egocentric energy in the fallen human spiritual system, ever fomenting self-centered and self-deceiving desires, ambitions, purposes, plans, attitudes, and behaviors. Now that I was a regenerate believer, born again, a new creation in Christ, sin that formerly dominated me had been dethroned but was not yet destroyed. It was marauding within me all the time, bringing back sinful desires that I hoped I had seen the last of, and twisting my new desires for God and godliness out of shape so that they became pride-perverted too. Lifelong conflict with the besetting sins that besetting sin generates was what I must expect” (Packer, “God’s Chemo for My Cancered Soul”).

De structuur van de lezing ziet er als volgt uit:

  1. John Owen – de persoon (1616-1683)
  1. eminent godgeleerde
  2. bekwaam analyticus van de menselijke ziel
  3. geheiligd christen
  1. John Owen – zijn werken  

“Having preached on this subject unto some comfortable success, through the grace of Him that administereth seed to the sower, I was pressed by sundry persons, in whose hearts are the ways of God, thus to publish what I had delivered” (Preface, 3).

Of the Mortification of Sin in Believers (1656)

Of Temptation: The Nature and Power of It (1658)

The Nature, Power, Deceit, and Prevalency of Indwelling Sin (1667)

Aan de hand van een aantal stellingen geef ik het merg van de inhoud van de twee vetgedrukte titels van de boeken mee.

  1. De zonde is een reëel probleem
  2. De kruisiging van de zonde is een plicht van de gelovige
  3. De kruisiging van de zonde is een vrucht van de Heilige Geest

Hervormingsavond

Vanavond houd ik een lezing in de CGK Spijkenisse, in het kader van de gezamenlijke Hervormingsavond van de HHK Abbenbroek, CGK Spijkenisse en Zuidland en GG Hoogvliet en Spijkenisse.

Onderstaande tekst uit de voorrede op Luthers werken vormde het fundament van de lezing. Daaronder enkele literatuurverwijzingen.

‘ First, you must realise that the Holy Scriptures are the kind of book that turns the wisdom of all other books into folly, because none of them can teach about eternal life except this alone. So you should immediately despair of your own reason and understanding. With them you will not attain eternal life. Instead, with arrogance like that, you will hurl yourself, and others with you, from heaven, like Lucifer, into the abyss of hell. Rather, kneel down in your room and pray to God with true humility and earnestness, that through his dear Son, he would give you his Holy Spirit, to enlighten you, lead you, and give you understanding.

You can see how David keeps on praying in Psalm 119, “Teach me, Lord, instruct me, lead me, show me”, and so on. Even though he knew the text of the Pentateuch well, and many other books, heard and read them daily, he wanted to have the true teacher (master) of the Scriptures for himself as well, so that he would not tackle them with his understanding and become his own teacher (master). That produces spiritual rabble-rousers who fancy that the Scriptures are subject to them and are readily grasped with their own understanding, without the Holy Spirit and prayer, like the tales of Markolf, or Aesop’s fables.

Secondly, you must meditate, not only with your heart but also externally, by always studying and rubbing, reading and re-reading the spoken word and written text in the Bible, with diligent attention and reflection on what the Holy Spirit means in it. Take care that you do not become bored and think that if you have read, heard, and spoken it once or twice, that is enough for you to understand it fully. You will never become much of a theologian like that, but will be like immature fruit that drops down before it is half-ripe.

Thus you see how David constantly boasts in Psalm 119 that, day and night and always, he would not speak, compose, say, sing, hear, and read anything except God’s word and commandments. For God will not give you his Spirit without the external word. So be guided by that, since not for nothing did he command that it should be written, preached, read, heard, sung, and spoken, externally.

Thirdly, there is temptation (tentatio), ‘Anfechtung’. This is the touchstone that teaches you not only to know and understand, but also to experience how right and true, how sweet and lovely, how powerful and comforting God’s word is, wisdom above all wisdom.

Thus you see how David, in Psalm 119, laments so often about all the different enemies, arrogant princes or tyrants, and about all the false spirits and hordes that he has to suffer just because he meditates; that is, because he deals with God’s word, as we have said, in many different ways. For as soon as God’s word shoots up and spreads through you, the devil persecutes you. He makes you a true doctor (of theology); through his temptations, he teaches you to seek and love God’s word.

Bayer, Oswald, Martin Luthers Theologie. Eine Vergegenwärtigung, Tübingen 2007.

Kleinig, John W., “The Kindled Heart. Luther on Meditation”, Lutheran Theological Journal 20/2&3, 142-154.

Nicol, Martin, Meditatio bei Luther, Vandenhoeck & Ruprecht: Göttingen, 1984.

Over het verschil tussen resultaatgericht egoïsme en uit liefde geboren trouw

Een apocrief verhaal over Jezus:

‘Op een dag zei Jezus tegen zijn discipelen: ‘Ik zou willen dat jullie een steen voor Mij dragen.’ Hij gaf geen uitleg. Dus gingen de discipelen op zoek naar een steen om te dragen, en Petrus, altijd praktisch ingesteld, zocht de kleinste steen die er te vinden was. Jezus had toch immers niks gezegd over grootte en gewicht! Hij deed die steen dus in zijn zak. Jezus zei: ‘Volg Mij!’ En Hij nam hen mee op reis. Rond het middaguur zei Jezus dat ze allemaal moesten gaan zitten. Hij zwaaide met Zijn hand en alle stenen veranderden in brood. Hij zei: ‘Het is tijd om te eten.’ Petrus was in een paar tellen klaar met eten. Toen de maaltijd voorbij was, zie Jezus dat ze weer moesten opstaan. Opnieuw zei Hij: ‘Ik zou willen dat jullie een steen voor Mij dragen’. Petrus zei. Aha, ik snap het!’ Dus hij keek om zich heen en zag een rotsblok liggen. Hij nam het op zijn rug en dat ging moeilijk, hij zwalkte ervan. Maar hij zei: ‘Was het maar weer etenstijd.’ Toen zei Jezus: ‘Volg Mij!’ Hij nam hen mee op reis, en Petrus kon nauwelijks meekomen. Rond etenstijd kwam Jezus met hen bij een rivier. Hij zei: ‘Nu gooit ieder zijn steen in het water.’ Dit deden ze. Toen zei Hij: ‘ Volg Mij’, en liep verder. Petrus en de anderen waren met stomheid geslagen. Jezus zuchtte en zei: ‘Herinneren jullie je niet meer wat ik vroeg? Voor Wie droegen jullie die steen?’

Uit: Elisabeth Elliot, Dwars door het vuur (Barnabas, 1999)

De verloren zoon – Geerten Gossaert

Ter voorbereiding op de preken van aanstaande zondag een doorleefd en bezield gedicht van Geerten Gossaert. Om over te peinzen. Naast een geopende bijbel en met het schilderij van Rembrandt (‘De verloren zoon’) in het achterhoofd. Dan licht de profetie van Jesaja 66:13 op: ‘God de Vader troost als een moeder’.Rembrandt-Harmensz.-van-Rijn-De-terugkeer-van-de-verloren-zoon-620x795

DE MOEDER

Hij sprak en zeide
In ’t zaël zich wendend:
Vaarwel, 0 moeder,
Nooit keer ik weër …..
En door de lanen
Zag zij hem gaan en
Sprak geen vervloeking maar weende zeer.

Sprak geen vervloeking …..
Doch bijna blijde,
Beval den maegden:
Laat immermeer
De zetels staan en
De lampen aan en
De poort geopend, de slotbrug neer.

En toen, na jaren,
Melaatsch een zwerver
Ter poorte klaagde:
Uw zóón keert weer …..
Zag zij hem aan en
Vond geen tranen,
Voor zooveel vréugde geen tranen meer.

Ter voorbereiding op de preek van 22 juni

De eerste christengemeente maakte indruk op de buitenwereld. Het geheim daarvan verwoordde een onbekende schrijver, die zich als volgt tot de heiden Diognetus richt:

Brief aan Diognetus:

De Christenen verschillen immers niet van de overige mensen noch door woonplaats, noch door taal of zeden. Want nergens wonen ze in eigen steden, noch gebruiken zij een afzonderlijke omgangstaal of leiden zij een aparte levenswijze. Hun leer is niet uitgevonden door het verstand of het vernuft van druk zoekende mensen en ze volgen ook niet zoals anderen een louter menselijke zienswijze. Maar terwijl ze in de steden van Grieken of barbaren wonen, al naar gelang ieders lot meebracht, en de plaatselijke gewoontes inzake kleding, voedsel en het overige leven volgen, vertonen ze toch een bewonderenswaardige en algemeen als vreemd erkende levenswijze. Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben alles te lijden als vreemdelingen. Elk land is hun een vaderland en elk vaderland is hun vreemd. Ze trouwen als ieder ander. Ze krijgen kinderen, maar leggen ze niet te vondeling. Ze delen hun tafel maar niet hun bed. Ze leven “in het vlees”, maar niet “naar het vlees”. Ze vertoeven op aarde, maar zijn thuis in de hemel. Ze gehoorzamen de vastgestelde wetten, maar door hun levenswijze overtreffen ze deze wetten. Ze hebben alle mensen lief en worden door iedereen vervolgd. Ze zijn niet gekend, en worden toch veroordeeld; ter dood gebracht, en ten leven gewekt. Ze zijn arm als bedelaars en maken velen rijk; ze lijden aan alles gebrek, en hebben alles in overvloed. Ze worden onteerd, en die ontering strekt hen tot roem; ze worden belasterd en worden gerechtvaardigd. Ze worden gesmaad en ze zegenen; beledigd en ze bewijzen eer. Doen ze goed, dan worden ze gestraft als boosdoeners; worden ze gestraft, dan verheugen ze zich als werden ze tot leven gewekt. Door de Joden worden ze bestreden als mensen van een andere stam, door de Grieken worden ze vervolgd. En die hen haten kunnen geen reden voor hun vijandschap geven.

Om het maar eenvoudig te zeggen: wat de ziel is in het lichaam dat zijn de Christenen in de wereld. De ziel is verspreid over alle ledematen van het lichaam en de Christenen over de steden van de wereld. De ziel woont wel in het lichaam, maar is niet van het lichaam. De Christenen wonen in de wereld, maar zijn niet van de wereld. De onzichtbare ziel wordt in een zichtbaar lichaam bewaard; de Christenen zijn wel gekend in de wereld, maar hun godsdienst blijft onzichtbaar. Het vlees haat de ziel en bestrijdt haar, niet dat het van haar enig onrecht te lijden heeft, maar omdat het gehinderd wordt om ongeremd te genieten; zo ook haat de wereld de Christenen, niet omdat ze haar onrecht aandoen, maar omdat ze zich tegen genietingen verzetten. De ziel houdt van het lichaam en zijn ledematen ook als zij haar haten; de Christenen houden van hen die hen haten. De ziel wordt door het lichaam ingesloten en toch houdt ze het in stand; de Christenen worden in de wereld vastgehouden als in een kerker, maar zij houden zelf de wereld in stand. De onsterfelijke ziel huist in een sterfelijke woning; de Christenen wonen als vreemdelingen in de vergankelijke wereld, terwijl ze de onvergankelijkheid verwachten. Een tekort aan spijs en drank maakt de ziel beter; alhoewel gefolterd, groeien de Christenen iedere dag in aantal. In een zo verheven staat heeft God hen geplaatst en die mogen ze niet van de hand wijzen.